Onder eeuwigheid versta ik het bestaan zelf, in zover het begrepen wordt als uitsluitend noodzakelijk volgend uit de definitie van iets eeuwigs.
Verklaring: een dergelijk bestaan begrijpt men immers als een eeuwige waarheid, net zoals de essentie van iets en het kan daarom niet verklaard worden door tijdsduur of tijd, zelfs indien men tijdsduur zou beschouwen als iets dat geen begin of einde heeft.
Ik heb hier moeite met het taalgebruik. Wat hij wil zeggen is volgens mij dat een substantie of God per definitie noodzakelijk bestaat en in niets afhankelijk is van iets anders buiten zich. Daarom moet een substantie of God wel eeuwig bestaan.
In de vorige definities zijn eindige dingen genoemd: een bloem komt op een bepaald moment tot bestaan en zal enige tijd later weer oplossen. Een substantie met haar attributen daarentegen heeft geen begin en geen eind: er is niets dat haar kan begrenzen, in ruimte niet en in tijd ook niet.